Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4794

Datum uitspraak1999-07-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34840
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 34840 27 juli 1999 gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 september 1998 betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 18, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot 1 januari 1998). 1. Navorderingsaanslag, uitspraak van de Inspecteur en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het jaar 1992 een aanslag tot navordering van inkomstenbelasting opgelegd, waarin is begrepen een verhoging van f 18.000,--. Bij beschikking als bedoeld in artikel 18, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot 1 januari 1998) is de in de navorderingsaanslag begrepen verhoging verminderd tot f 9.000,--. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 27 juli 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.